Verzamelplaats

VERZAMELPLAATS

mijn lichaam is een huls
leeg, schoon
gewoon een lichaam
met het rijzen van de zon sta ik op
in kalmte
alles rein
alles simpel, klein
maar zet ik één stap buiten
dan is het steeds hetzelfde liedje met hetzelfde refrein
één stap en daar ben jij
daar is het lichaam van de wereld dat botst met dat van mij

het neemt me over
alles wat ik tegenkom dat neemt en dat verovert een stukje in dit lijf
het wordt een stapel; één blik, één zucht
één vuiltje aan een verder vlekkeloze lucht
één scheldwoord, iemand stoot me aan op straat
de teleurgestelde rimpels in een leeg gelaat
het wordt een stapel; bovenop het één het ander
een dromerig gezicht dat in een poel van spijt verandert
het sijpelt ongefilterd langs mijn spieren
langs mijn vaten, mijn knopen en mijn klieren
en als het dan mijn bloed bereikt
dan vult het gaandeweg de dag óók de gaten en de kieren
alles neemt zijn ruimte
elk aanraken, elk contact
het heeft zichzelf als teer aan mijn ingewanden vastgeplakt
het wordt een stapel
mijn lichaam is een huls
en aan het einde van de dag is die tot de nok gevuld
mijn darmen verwrongen
mijn longen voelen aan als petflessen, ingedeukt
alsof wie er ook voorbijkwam zijn hete sigarettenpeuk er achteloos in doofde

ik geloofde en geloof nog steeds
dat wat we samen delen wordt uiteindelijk juist meer
maar voor samen delen moet je heen en weer
en ik zit op de route van het éénrichtingsverkeer
en was mijn lichaam eerst een tempel
nu is ze vervuild
ik heb haar kalme, koele ruimte voor het afval van de wereld ingeruild
ja, dat is wat ik ben: een vuilnisbelt van haast
ik voel me een verzamelplaats van andermans belangen
van de hardheid van wie niet meer voelt
de angsten van de bange
ik leef voor twee
ontmoet ik jou dan neem ik als ik weer vertrek
onbedoeld een stukje van je mee
als een onderhuids verbond
jij kijkt me aan en ik verander in een spons
een erecode: wat van jou is wordt van mij
en daarmee is het dan plotseling van ons

en bij het vallen van de avond
het doven van het licht en het verstommen van de ruis
neem ik al wat gaandeweg van mij werd
in de aangename stilte van het donker mee naar huis
weg van de haast, de scherpe lijnen
weg uit een wereld niet de mijne
mijn deuren zijn gesloten
maar opnieuw moet wat vervuild werd
opgeruimd en schoongespoten
begin ik boven aan de stapel
het eerste wat ik tref
ik pak het vast en nadat ik het heb ontmanteld
heb ik het zachtjes naast me neergelegd
daar zit ik dan
ik huil de tranen van een ander
zo demonteer ik van de stapel elk deel
ik maak me leeg en ik veranker
en zo reinig ik mijn lijf als in een badhuisritueel

ik vul jouw leegte en ik dans met jouw geluk
ik lijm de barsten in jouw leven want je viel het stuk
ik droom jouw dromen en ik zucht
ik zeg de woorden die jij zweeg en dan adem ik jouw lucht
totdat alles is verwaaid
totdat alles is getroost
totdat alles is geaaid
dan kijk ik naast me
de zon ging zwijgend onder
daar ligt het pakje dat ik in mijn handen kreeg
ik verpakte het in liefde, nu zit ik zonder
mijn lichaam is een tempel en die tempel is nu leeg
en met een nieuwe dag
weer hetzelfde gedonder
mijn lichaam leent zich, mijn hoofd, mijn armen en mijn buik
het is een net zo grote vloek alsook een wonder
een verzamelplaats, ik ben een doorgeefluik

mijn lichaam is een huls
leeg, schoon
gewoon een lichaam
met het rijzen van de zon sta ik op
in kalmte
alles rein, alles simpel en klein
maar zet ik één stap buiten
dan is het steeds hetzelfde liedje met hetzelfde refrein
één stap
en daar ben jij
daar is het lichaam van de wereld
dat botst met dat van mij

© Elke Vierveijzer

Elke VierveijzerComment